Toen in 1830 de allereerste stoomtrein puffend en sissend door het Engelse landschap trok, stonden mensen vol ongeloof te kijken. Sommigen bogen eerbiedig hun hoofd, anderen renden gillend weg – bang dat hun organen het zouden begeven bij een snelheid van 40 kilometer per uur. Je moet het ze vergeven. Hun wereld had tot dan toe nooit sneller gereisd dan een galopperend paard.
Toch dacht niemand op dat moment: “Ah, dit is het begin van een nieuw tijdperk. Binnen honderd jaar zoeven we comfortabel door heel Europa.” Nee, men dacht vooral aan kolen, rook en een hoop gedoe. Ze zagen een machine, maar misten het grotere verhaal: de tijd zelf was in beweging gekomen.
Fast forward naar nu. We zitten midden in een vergelijkbare transformatie. Alleen herkennen we haar nauwelijks. Want deze keer is het geen trein, geen elektriciteit, geen computer – het is iets ongrijpbaarders. Iets dat stilletjes, en ondertussen razendsnel, ons hele leven binnensluipt: kunstmatige intelligentie.
De meeste mensen halen hun schouders op. “Ach, zo’n AI, dat is toch gewoon een tekstschrijfhulpje?” Of: “Leuk hoor, dat plaatjes maken, maar ik ga echt geen robot mijn werk laten doen.” Klinkt bekend? Net als vroeger, toen de eerste computers vooral als dure rekenmachines werden weggezet. Of internet iets was “voor nerds in een kelder”.
We zijn geneigd technologie te onderschatten. We denken lineair. Als iets vandaag een beetje verandert, zal het morgen ook wel een beetje veranderd zijn. Maar AI speelt een ander spel. Het groeit niet als een trage eik, maar als een bamboeplant die jarenlang onder de grond blijft, en dan ineens – boem – tien meter in een week. Wat je eerst nog rustig ‘handig’ noemde, wordt plots een orkaan die alles op z’n kop zet.
De grap is: die orkaan komt niet ineens. Hij is er al. Alleen voelt het nog als een briesje.
Mensen vragen me wel eens: “Overdrijf je nou niet een beetje, Wim? Het zijn toch gewoon tools?” En ik snap dat. AI lijkt nu nog vooral op een slimme stagiair die snel dingen opzoekt en keurig teksten voor je maakt. Maar achter die brave buitenkant zit iets dat zichzelf leert verbeteren. En dat – om het even lichtjes apocalyptisch te zeggen – niet slaapt, niet moe wordt, en alles onthoudt.
Vergelijk het met een baby die elke dag een Nobelprijs wint. Op maandag leert hij taal, op dinsdag wiskunde, op woensdag geneeskunde, en op donderdag weet hij meer van jou dan jij van jezelf. Dat is geen tool meer. Dat is iets anders. Iets groots. Iets dat het potentieel heeft om onze werkelijkheid net zo ingrijpend te veranderen als elektriciteit, de boekdrukkunst of, jawel, de trein.
En zoals bij elke grote verandering, zijn er drie reacties. De eerste: angst. We rennen weg, willen het verbieden, of doen alsof het een hype is. De tweede: bewondering. We kijken toe, verbazen ons over wat het kan, en gaan weer door met ons oude werk. De derde – en die is zeldzaam – is: begrip. Het besef dat we niet alleen een nieuwe technologie zien, maar een nieuw tijdperk.
Dus nee, het is geen gadget. Geen trucje. Het is een spiegel. AI laat ons zien hoe beperkt onze menselijke denkmodellen zijn – en hoeveel ruimte er ligt voorbij onze vaste gewoontes. Dat is even schrikken. Maar het is ook iets om enthousiast van te worden. Want wat als we deze kracht niet gebruiken om alles sneller, goedkoper en efficiënter te maken, maar wijzer, dieper en menselijker?
De trein van AI is al vertrokken. Je kunt ervoor gaan liggen. Je kunt hem negeren. Of je kunt instappen. Maar blijf niet op het perron staan, mopperend over de stoom. Want voor je het weet, kijk je met een stoffer en blik naar een wereld die allang voorbij raast.
En eerlijk is eerlijk: het uitzicht vanuit de trein is fantastisch.