De Stoelendans


Ken je het nog? De Stoelendans?

Je rent rondjes in een kring op muziek die elk moment kan stoppen, net als je adem. Je duwt, je dringt, je duikt op de eerste de beste stoel alsof je leven ervan afhangt. En eigenlijk, op een of andere symbolische manier, doet het dat ook.
De spanning zit ’m niet in het rennen. Niet in de muziek. Niet in het fysieke geklets op dat net-niet-zachte stoelkussen.

De spanning zit in dat ene moment.
Als er iemand overblijft.
Als er iemand buiten de boot valt.
En iedereen net iets te opgelucht ademhaalt dat híj het niet is.

We doen het spel als kind, maar de regels nemen we mee als volwassene.
Sterker nog: we leven de Stoelendans. Dag in, dag uit.
In gezinnen waar een zwijgende oom niet meer genoemd wordt. In zorgteams waar een collega steeds stiller wordt, omdat haar inbreng telkens wordt gepareerd met “daar hebben we het later nog wel over”. In samenlevingen waarin mensen zonder stoel geen stoel meer krijgen, omdat het nu eenmaal zo gegroeid is.

Vanuit systemisch perspectief is de Stoelendans eigenlijk geen onschuldig kinderspel, maar een huiveringwekkende miniatuurversie van het leven zelf.
In elk systeem – gezin, team, gemeenschap, coöperatie, you name it – geldt één onwrikbare wet:

Iedereen heeft recht op een plek.

Niet omdat iedereen vlekkeloos functioneert. Niet omdat iedereen even gezellig is.
Maar omdat iedereen, zelfs de klagers, de stoorzenders, de zwartkijkers en de zwijgende types die op vergaderingen altijd net niet instemmen,
– zelfs zij –
op hun manier meebouwen aan het systeem.
Ze zijn deel van het geheel.
En systemen vergeten niks.

Maar wat doet het spel?
Het zegt: “Er is één stoel minder.”
En daarmee fluistert het: “Er is misschien wel één mens te veel.”
En dat voelen we. Zelfs als kleuter al.
Want uitgesloten worden – dat is geen kinderachtig verdriet.
Dat is de oerpijn van de mens. Misschien wel de moeder van alle angsten:
de angst dat je geen plek meer hebt.

Ik zie het in de zorg.
Als een cliënt op sterven ligt en nog steeds de naam van zijn oudste zoon niet over de lippen krijgt.

Als een familielid niet wordt uitgenodigd voor het afscheid.
Als een zorgverlener zich onzichtbaar voelt in het teamoverleg, en je op een dag merkt dat haar mok uit de kast verdwenen is. En niemand weet precies wanneer.

We denken dat systemen rationeel zijn.
Dat als iedereen zich maar aan de afspraken houdt, het geheel vanzelf klopt.
Maar dat is niet zo.
Systemen zijn net mensen. Ze zijn gevoelig. Sentimenteel zelfs.
En als er iemand uitvalt, dan voel je dat,
ook als niemand er iets over zegt.
Vooral dan.

Want de stoel die leeg blijft, trekt.
Hij trekt aan onze ogen. Aan ons geweten.
En uiteindelijk aan het tapijt onder het hele team.

Misschien moeten we de Stoelendans heruitvinden.
Niet als survival of the fittest, maar als een oefening in plek geven.
Met evenveel stoelen als mensen.
Stel je voor.

Geen gerommel, geen duwpartijen, geen bliksemversnelling naar het zitvlak.
Geen zenuwachtige muziek.
Gewoon: iedereen een stoel.
Omdat niemand moet vechten om erbij te horen.
Omdat systemen beter draaien als iedereen er mag zijn.
Ook de lastpak. Ook jij. Ook ik.

En als we dan tóch iets willen schrappen,
laat het dan de muziek zijn.
Of die vreselijk gammele klapstoelen.

Maar nooit de stoel voor iemand die erbij hoort.