En God zat in de afwas


Ik betrap mezelf er weleens op. Dat ik met een soort geestelijke metaaldetector over het leven loop. Piepend bij het spectaculaire. De zonsondergang op Santorini: PING. Een wonderbaarlijke genezing in een ziekenhuis: PING. Iemand die in tongentaal spreekt op een religieus festival: PING-PING-PING. Maar als ik thuis de afwas doe, blijft dat ding akelig stil.

En toch… juist daar, tussen het schuim en de aangekoekte pannen, lijkt er iets te gebeuren. Iets kleins. Iets bijna onhoorbaars. Alsof het leven fluistert: “Hier ben ik ook, hoor.”

We zoeken het goddelijke vaak op plekken waar het lawaai maakt. Waar het indruk maakt. Alsof God een influencer is met een blauwe vink. Maar wat als het Licht – of de Eeuwige, het Grote Iets, of desnoods het Alomtegenwoordige WhatsAppgroepje in de hemel – zich juist graag verstopt? In het gewone? In wat wij zo vaak achteloos overslaan?

Het idee dat ik dagelijks aan het heilige voorbijloop, is op zijn zachtst gezegd confronterend. Want het zou zomaar kunnen betekenen dat God gisteravond bij me aan tafel zat toen ik mijn soep slurpte en ik niets zei. Of dat ik een stukje hemel over het hoofd zag toen de buurvrouw met haar hondje struikelde en ik alleen dacht: “Dat zag er gek uit.”

Er is moed voor nodig om opnieuw te leren kijken. Om je ogen niet alleen te gebruiken om te scannen of iemand in de rij voor je bij de kassa eindelijk opschiet. Maar om, heel rebels, de tijd te nemen voor een blik. Een echte blik. Eén waarin je iets opvangt wat geen taal heeft, maar wel betekenis.

Ik geloof inmiddels dat het heilige vaak geen fan is van spotlights. Het houdt zich liever op bij de koffieautomaat, bij mensen die iets opbiechten zonder dat ze het woord ‘biechten’ kennen, of in het onuitgesproken begrip tussen twee mensen op een bankje.

Een keer, jaren geleden, liep ik in het park en zag ik een man die nooit groet. Je kent hem vast. Die man die altijd recht voor zich uit kijkt alsof je lucht bent. Die dag stak hij zijn hand op. Eén keer. Kort. Zonder lach. Maar het was zo… echt. Alsof hij zei: Ik zie je.
En ik, oude reflex als ik ben, knikte terug met die obligate knik die zegt: “Prima, ik besta ook nog.”
Maar iets in mij wilde ineens roepen: “Dank je! Dank je voor het doorbreken van het script!”
Want dat moment was heilig. Zonder kerk, zonder wierook, zonder applaus.

Misschien zit de hemel wel helemaal niet hoog in de lucht of in metafysische ideeën die alleen filosofiestudenten begrijpen. Misschien zit ze in een onverwacht ‘dank je wel’, in het gebaar van een vreemde, in de trillende hand van een oude vrouw die haar yoghurt afrekent terwijl de kassière net iets té haastig is.

Misschien, heel misschien… is God gewoon dol op ondertiteling. Omdat we het anders niet doorhebben.

Dus als je straks de was opvouwt, je sleutels zoekt, of iemand groet die je meestal negeert – weet dan: je bent niet alleen. Iemand, iets, of Alles kijkt met je mee. Glimlacht misschien wel. En fluistert zachtjes:
“Ha, daar ben je eindelijk.”