Soms loop ik over straat met het gevoel dat ik een groot geheim meedraag. Een ongehoorde zekerheid, verstopt onder een dikke laag zelfvertrouwen die alleen ik begrijp. Een soort wandelende emmer, waaruit af en toe een druppel spat als ik onvoorzichtig beweeg. Niet gehinderd door twijfel over mezelf – wel over zo ongeveer alles en iedereen daarbuiten. Want je weet het nooit zeker. Alles kan altijd méér waar zijn.
Behalve volgens Robert.
Robert, mijn kameraad en permanente ruziepartner, heeft zichzelf ooit op een zondagmiddag – toen we elkaar weer eens vakkundig de hersens insloegen met woorden – uitgeroepen tot Apostel van de Relativiteit. “Alle waarheid is relatief”, zei hij. Alsof hij net de heilige graal van de wijsheid had gevonden in zijn achtertuin, naast de verroeste grasmaaier.
Ik kon hem wel slaan. Niet figuurlijk, maar letterlijk. Want als álle waarheid relatief is, dan bestaat er geen waarheid. Dan zijn wij collectief gek geworden en wandelen we hand in hand richting de afgrond, vrolijk zingend dat iedereen zijn eigen waarheid heeft, zoals iedereen tegenwoordig ook zijn eigen geslacht mag kiezen, zijn eigen feiten mag aanmaken en zijn eigen geschiedenis mag herschrijven.
Robert, zo zei ik hem, had niet alleen een feminiene gedachte – ik verdenk hem er stiekem van dat hij binnen zijn innerlijke zelf net zo wankel is als een plastic krukje op een modderige camping – maar ook een ernstig gebrek aan lef. Om waarheidsclaims te relativeren is als proberen te zwemmen zonder water. Je spartelt, je beweegt, je zuigt lucht, maar je hebt geen enkele bodem onder je voeten.
Ik ben omdat jij niet mij bent. Zo simpel is het. Maar simpelheid is uit. Alles moet tegenwoordig zo complex zijn dat niemand het nog begrijpt, inclusief degenen die het hebben bedacht.
En terwijl wij zo zitten te bakkeleien over de waarheid – of liever, over het verlies ervan – zie ik om me heen hoe de mensen steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. Alsof er ergens een fabriek staat waar universele gezichten, meningen en morele verontwaardigingen worden geproduceerd, in batches van duizend tegelijk. En hoe meer we op elkaar lijken, hoe ondraaglijker ieder klein verschilletje wordt. Jaloezie giert door de gangen als tocht in een verlaten huis. Iemand krijgt een nieuwe auto? Ha, die zal wel gesjoemeld hebben. Iemand reist de wereld rond? Vast geërfd. Iemand schrijft een goed boek? Nep, plagiaat, toeval.
Wat rest is haat, nijd en afgunst. Niet omdat de ander werkelijk zoveel heeft, maar omdat het een spiegel is die ons dwingt te kijken naar wat wij niet hebben – of denken niet te hebben.
Dus terwijl Robert weer eens met zijn armen zwaait en zijn lippen tuiten om te beweren dat er geen waarheid is, leun ik achterover, giet nog wat zelfvertrouwen uit mijn denkbeeldige emmer over mijn hoofd, en glimlach. Omdat ik wéét. Niet alles, niet altijd, niet absoluut. Maar genoeg om te blijven zoeken. Want waarheid bestaat. Ze is zeldzaam, ze is schaars, en soms verstopt ze zich onder een flinke laag modder en goedbedoelde onzin.
Maar ze is er.
Alleen mietjes zeggen van niet.