De Koninklijke Weg – Over helden, verlies en de onvoltooide reis


Dit is een pelgrimage langs schaduwen, stemmen en verlies.


Er is een weg die ik de koninklijke noem. Het is geen geplaveide laan met vlagvertoon of applaus. Het is eerder een stille tocht langs levens die mij voorgingen. Een zoektocht langs de sporen van zij die mij hebben geraakt, beroerd tot in het merg. En soms, misschien wel het pijnlijkst, is het een weg die ik nooit meer met hun zal bewandelen.

Sommige wegen zijn tijdelijk, eenmalig, ingegeven door een drang naar troost of betekenis. Veel vaker zijn het de paden van anderen die ik volg, om te zien wat zij zagen, te voelen wat zij voelden. Ik wil hun wereld betreden, op hoop van zegen dat iets van hen in mij achterblijft.

Camille Claudel.
Haar leven was een wanhoopskreet in marmer. Onbegrepen, miskend, weggesloten. Haar beelden, die ze soms zelf in razernij verwoestte, staan nog overeind. Ik wil haar reis maken. Letterlijk. Naar Fère-en-Tardenois waar het begon, naar Parijs waar ze woonde, werkte, liefhad en verloor. En naar Montfavet, het krankzinnigengesticht waarin ze dertig jaar leefde zonder krankzinnig te zijn. Ik zal haar graf bezoeken. En misschien, in een symbolisch gebaar, urineren op dat van Rodin – haar minnaar, haar beul, de man die haar schaduw stal. Ik wil haar leren begrijpen, mijn handen leggen op haar beelden en fluisteren: ik zie jou.

Richard Minne.
De dichter die met één zin mijn hart openbrak:

‘Ik sloeg de trommel in vele stoeten…’

Ik was ooit in Latem, bij zijn graf, maar werd opgejaagd door het ongeduld van anderen. Nu moet ik terug. Alleen. Om eindelijk bij hem stil te staan. Hij is de man die ik had kunnen zijn. Een weerbarstige ziel, getekend door het leven en tegelijk schitterend in eenvoud. Een andere wereld, dezelfde pijn.

“Een omheind streepken aarde volstaat.”

Kathleen Ferrier.
Haar stem is goud dat niet slijt. Wanneer zij zingt, zingt ze mij open. Naar Blackburn wil ik, waar ze geboren werd. En naar Covent Garden, waar ze haar laatste lied zong terwijl een bot in haar lichaam brak. Ze zong door. Pijn en kunst versmolten in een moment van heilige overgave. Elke week luister ik naar haar stem. En elke week weet ik: zij leeft voort, daar waar muziek verdriet verzacht.

Gerard Reve.
Hij die de taal temde tot iets wilds en woests en wonderlijks. Zijn woorden: barok en banaal, heilig en hysterisch. Ik wil zijn schaduw volgen, overal waar hij zijn koffers opende en sloot: Engeland, Nederland, Frankrijk, België. Tot waar hij stierf. Om te huilen. Echt huilen. Omdat hij schreef wat ik niet durfde zeggen, en leefde zoals ik misschien ooit had willen leven.

En het zijn niet alleen mensen die ik wil bezoeken. Het zijn ideeën, bewegingen, gebeurtenissen die branden in mijn geest. Die mijn ziel doen rekken, strekken, uitbreiden.
Want wie arm van geest sterft, sterft toch eigenlijk al bij leven?

Ik wil geen laatste uren in een steriel wit bed, gevangen in angst en spijt. Ik wil mijn leven leegdrinken tot de laatste druppel. En de grens? Die ligt bij mijn vermogen.
En, durf jij dat eens hardop te zeggen:

‘Ik ben aan het einde van mijn vermogen.’

Misschien is dat wel de essentie van mijn reis. Eerst naar binnen, dat is gebeurd. Nu naar buiten, de wereld in, langs graven, geboortedorpen en musea. En langs al die plekken waar ik jullie ooit bij mij had gewild.

Dit is mijn koninklijke weg. Alleen, maar niet leeg.