Ze was met hem verloofd, trok met hem op, werd niet vleselijk geconsumeerd. Hun verbintenis had altijd iets voorlopigs gedragen, alsof ze samenleefden in de schaduw van een verhaal dat nog niet begonnen was. Soms keek hij haar aan met een milde, zoekende blik, alsof hij voelde dat hun leven door iets werd aangestuurd wat buiten hen lag. Zij wist dan dat zij hem iets aandeed zonder het te willen: hem meenam in een verhaal waarin hij geen keuze had gehad.
Ze reisden samen naar Bethlehem om zich te laten inschrijven voor de volkstelling. De weg erheen was kaal en onverzettelijk, als een oude ader van het land die zich niets aantrok van degenen die hem bewandelden. Onderweg had zij visioenen, stemmen in haar hoofd, stemmen die haar vertelden dat ze van hem weg moest gaan omdat ze een kind moest baren dat niet van hem was. Het waren geen luide stemmen, eerder een echo van iets dat uit een ver verleden leek te komen, alsof ze hoorde hoe ooit koningshuizen werden aangekondigd, niet door trompetten, maar door fluisteringen die de toekomst vooruitwierpen.
Ze stonden stil bij een rotspartij om even te schuilen voor de snijdende wind. Hij keek naar haar handen, die rustten op haar buik, en toen naar haar ogen.
“Je bent stil,” zei hij zacht, terwijl hij een slok water uit een lederen zak aanbood. “Al dagen draag je een stilte bij je die ik niet kan peilen.”
Ze nam de waterzak aan, maar dronk niet direct. “Het is geen stilte van leegte,” antwoordde ze, terwijl ze langs hem heen keek naar de horizon van Judea. “Het is de stilte van iets dat wacht om gesproken te worden. Voel je het niet? De weg lijkt ons niet te leiden, maar ons te dwingen.”.
Hij knikte langzaam, zijn blik zoekend en mild. “Ik voel dat de wereld om ons heen kleiner wordt, alsof alleen dit pad nog bestaat. Maar ik vrees voor wat er aan het einde van dit pad op ons wacht.”
“Niet de angst is wat ons drijft,” zei ze, en voor het eerst die dag glimlachte ze even, al was het een glimlach zonder vreugde. “Het is de herkenning van een oud ritme. Wij zijn slechts de dragers van een verhaal dat al geschreven was voordat wij onze eerste stap zetten.
Ongehuwd zwanger raken zou tot gevolg kunnen hebben dat ze zou worden gestenigd. De dreiging van stenen hing als een oud ritueel over haar gedachten, een rite om een orde te bewaren die al generaties had geduurd. Zwanger en gehuwd gingen ze op weg, een barre tocht, niet alleen door het landschap, maar door een tijd die soms leek te schuren tussen einde en begin.
Ze voelde dat ze zwanger was van een bijzonder kind. Niet omdat iemand het haar vertelde, maar omdat alles in haar die richting uit wees. Alsof het menstype dat in haar groeide niet alleen een kind was, maar de terugkeer van een lijn die eens gekroond had gestaan. In oude verhalen werd gezegd dat koningschap geen bezit was, maar een kringloop, soms eeuwen slapend onder het stof van het land, dan plotseling opkomend via de minst verwachte schoot. Ze wist niet of ze dat werkelijk geloofde, maar het idee maakte haar stil op momenten dat stilte gevaarlijk was.
Hoogzwanger kwamen ze in Bethlehem. aan, zoekend naar een slaapplaats. Maar alle herbergen waren vol en de stad leek hen niet te willen ontvangen. Het had iets onvermijdelijks, alsof elke deur die sloot bevestigde dat het verloop van hun leven geen plaats vond in gewone kamers. Uiteindelijk brachten ze de nacht door in een stal met dieren. Een ruimte zonder waardigheid, maar ook zonder verwachting, zoals de eerste plaatsen waar ooit vorsten ter wereld kwamen voordat hun namen geschiedenis werden.
Toen de dag aanbrak bracht ze een zoon ter wereld. Niet zomaar een kind, al leek hij dat voor ieder ander te zijn. In zijn gezicht lag een rust die ze niet kende van pasgeborenen, een stilte die ouder leek dan de nacht waarin hij was geboren. Zij dacht eraan dat ze een afstammeling van het huis van David was en feitelijk een prinses. Maar ze voelde tegelijk dat dit kind niet zomaar een voortzetting van bloedlijn was.
Alsof koningschap zelf, dat eeuwenlang had gedoofd onder oorlogen en vergetelheid, zich nu opnieuw door haar had verplaatst. Niet als macht, niet als heerschappij, maar als een cyclus die terugkeert zonder dat iemand daar toestemming voor geeft. Een oud ritme dat zichzelf herkent in nieuwe gestalten.
Ze hield het kind vast en voelde voor het eerst iets wat niet opluchtte en niet verheugde. Een droeve zekerheid dat met dit kind een oude kringloop opnieuw was geopend. Een cyclus waarvan niemand de afloop kende. En in dat besef lag zowel verlies als hoop, zonder dat zij wist voor wie.