Er is een oud verhaal over de uitvinder van het schaakspel. Hij vroeg aan de koning slechts één korrel rijst op het eerste vakje van het bord, twee op het tweede, vier op het derde, en zo verder – telkens verdubbelend. De koning lachte om zo’n bescheiden verzoek. Tot zijn rekenmeesters ontdekten dat het laatste vakje meer rijst zou vergen dan er in het hele rijk, ja, de hele wereld beschikbaar was.
Dat verhaal keert nu terug in mijn hoofd, telkens als ik het woord ‘AI’ hoor vallen. Kunstmatige intelligentie is namelijk geen technologie zoals een stoommachine dat was. Het is geen uitbreiding van onze kracht. Het is een versneller van álle technologie. Een vermenigvuldiger van alles wat we al kunnen – en ook van wat we niet aankunnen.
We zijn beland op de tweede helft van het schaakbord. De helft waar de verdubbelingen absurd worden. Waar AI in een week kan wat een team van mensen vroeger in een jaar niet kon. Waar wetenschap, onderwijs, taal, kunst, geneeskunde, oorlog en liefde door dezelfde logica worden aangejaagd. Sneller. Slimmer. Onbegrijpelijker.
In het begin lijkt exponentiële groei traag. Zelfs geruststellend. Dan verandert er hier en daar wat in ons dagelijks leven – een slimmere zoekfunctie, een automatische samenvatting, een chatbot in de zorg. Maar ineens versnelt het. Ineens doen we niet meer aan verbetering, maar aan vervanging. Van banen, van systemen, misschien zelfs van denkpatronen.
De vraag is niet meer wat AI gaat doen. De vraag is: hoe houden wij onszelf bij?
Want wij groeien lineair. AI exponentieel.
Misschien is het, zoals ooit bij die koning, niet meer mogelijk om ‘pas op de plaats’ te maken. Het bord dendert door. We zijn het spel niet meer aan het spelen – we zijn het spel geworden.
AI explodeert in ons gezicht. Niet als een bom, maar als een spiegel die zich oneindig vermenigvuldigt. Het is niet buiten ons, het is in ons: in ons denken, ons voelen, ons handelen. De vraag is niet of we dit kunnen stoppen, maar of we de moed hebben om het ten volle onder ogen te zien.
We staan niet aan de rand van de singulariteit. We bewegen er al in.
Maar ach. Ga maar slapen. Het zal jouw tijd wel duren.
Tot het dat niet meer doet.